#31 - Van Descartes’ rationalisme naar Humes empirisme tot Kants synthese!
Hai GuidoFox hier! Gaaf dat je dit artikel leest!
Vandaag wil ik het hebben over de moderne filosofen René Descartes (1596-1650), David Hume (1711-1776) en Immanuel Kant (1724-1804).
René Descartes
René Descartes was een Franse filosoof en wiskundige en stelde het rationalisme voorop. Dit betekent dat ons geheugen, ons verstand, ons denken en de wetenschap essentieel zijn bij het vinden van de ‘waarheid’. Daarmee nam Descartes afscheid van de tot dan toe heersende theologische leer.
Volgens Descartes was de wiskunde de wetenschap bij uitstek die ons zekerheid kon bieden, omdat ze ons a priori - voorafgaande en onafhankelijk van onze zintuiglijke ‘onbetrouwbare’ waarnemingen - ‘ware’ inzichten, gedachten en ideeën kon verschaffen (ideeënfilosofie). Onze zintuigen zouden ons immers kunnen bedriegen.
Gods en mensbewijs
In zijn bekendste boekwerk ‘Meditaties’ bewijst Descartes volgens hem het bestaan van God en de mens.
Het bestaan van God werd door Descartes onder andere bewezen verklaard vanuit de gedachte dat er een oneindig iets / oorzaak / substantie moest zijn die alles in werking heeft gezet: iets kon anders niet bestaan uit niets.
Het bestaan van de mens werd door Descartes verklaard vanuit het feit dat de mens in staat was om te twijfelen. De denkende twijfelende geest verklaart het werkelijk bestaan van de mens: cogito ego sum, ik denk dus ik besta.
De enige zekerheid die er volgens Descartes is, is dat de mens twijfelt. De mens is een denkend ‘ding’ en de basis van al het kennen (subjectfilosofie). Op een introspectieve wijze kan God ook worden verklaard vanuit de mens: vanuit ‘ik’ naar God. God is dan de denkende twijfelende activiteit van de mens (overpeinzingen).
Het denken is bij Descartes losgekoppeld van het lichamelijke, het waarnemelijke (res extensa). Uitsluitend door denken kon je volgens hem tot ware kennis en tot God komen.
Vrije wil
Descartes geloofde in een ‘graduele’ vrije wil. Dit betekent dat de vrije wil van personen kan worden verruimd door de vervolmaking van een persoonlijk intellect. Dit was te bewerkstelligen door te mediteren, te twijfelen, tot God te komen, zodat je met een heldere geest de ‘goede’ keuze - uit vrije wil - kon maken.
David Hume was een Schotse filosoof en aanhanger van het empirisme - en was de belangrijkste vertegenwoordiger van de anti-theïstische filosofische beweging ten opzichte van het gedachtegoed van Descartes.
In tegenstelling tot Descartes ging Hume er juist vanuit dat ideeën, inzichten en gedachten niet bestaan (een afkeer van de ideeënfilosofie van Descartes), maar dat alles en alle kennis het gevolg is van (eerdere) zintuiglijke waarnemingen. Het idee / onze gedachten zijn niet de oorsprong van alle kennis maar onze - uit de menselijke natuur opgevangen - zintuiglijke (externe) (meervoudige) indrukken/waarnemingen: kennisvergaring verliep derhalve a posteriori (na de waarneming).
Daarmee neemt Hume afscheid van Descartes’ overtuiging dat absolute zekerheid is te verkrijgen door de ratio te gebruiken: absolute zekerheid over een object was niet te verkrijgen - alleen te benaderen afhankelijk van de kwantiteit van de ervaring.
Omdat de zon iedere dag opkomt en weer ondergaat, nemen we aan dat dit in de toekomst ook zal gebeuren. Maar niets in de zintuigelijke ervaring garandeert volgens Hume dat we dat met zekerheid kunnen zeggen. Met dezelfde redenering kon Hume ook God niet bewijzen, aangezien hij God nog nooit had ‘waargenomen’.
Kant wil de tweespalt tussen het ‘eng’ rationalisme van Descartes en de scepsis over zekere objectieve kennis van Hume oplossen door een synthese toe te passen op het rationalisme en het empirisme. Hij blijft als startpunt behouden ‘de ratio’, maar nuanceert de werking van de ratio. Niet alles was - in tegenstelling tot Descartes - op te lossen met de ratio: de Rede heeft haar eigen grenzen.
Kant vindt dat mensen pas Verlicht kunnen worden wanneer ze in staat zijn om uit te treden van hun onmondigheid. Dit betekent dat je als mens in staat moet kunnen zijn om je vrij te mogen uiten (vrijheid van meningsuiting) en daar is volgens hem moed voor nodig: durf te denken. Het is immers zo comfortabel om normaal te zijn.
Copernicaanse wending
Filosofen gingen er tot dan toe vanuit dat de materiële wereld op zichzelf en onafhankelijk van ons bestaat. Kant draait dit om en stelt dat de zintuiglijke waarneming van de wereld zich voegt naar het stucturende vermogen van het Verstand. Het Verstand - met al haar eerdere ‘geïncorporeerde’ waarnemingen - zet a priori (voor en onafhankelijk van de waarneming) de nieuwe waarnemingen op haar juiste plaats en perspectief: hoe scherper het verstand of de ‘graduele’ bril vanuit hoe wij de werkelijkheid waarnemen, hoe zuiverde en objectiever de nieuwe waarneming - en daardoor de ‘ware’ kennis is.
Dit betekent dat objectieve kennis enkel te vergaren is door de empirie. Alles wat niet waarneembaar is, kan volgens Kant wel bestaan maar is niet te bewijzen. Vanuit deze begrenzing is er plaats voor God - voor het onwaarneembare.
‘Ik moest het weten opheffen om tot het geloof te kunnen komen’
Categorisch Imperatief
Eén van de belangrijkste morele generalistische stelregels van Kant is het Categorisch Imperatief. Hij stelt dat we alleen zouden moeten handelen als mens op basis van maximes oftewel motieven tot handelen wanneer het handelen an sich tot een universele wet zou kunnen worden verklaard: wat zou er gebeuren als iedereen deze handeling zou verrichten?
Een andere belangrijke morele stelregel van Kant was:
‘Behandel een mens niet louter als middel, maar als doel’
Vrije wil
Kant geloofde net als Descartes en - in tegenstelling tot Spinoza - wel in de vrije wil van mensen. Een mens kan door in de wereld van het denken te stappen (noumenale wereld) gebruik maken van de vrije wil of niet.
Greetz,
GuidoFox - Evolve your Life!
Spiritual Teacher, Life Coach and Political Influencer